De geschiedenis van de Nederlandse quilt – 1
In deze serie van acht artikelen duiken we in de geschiedenis van de Nederlandse quilt, van de vroege geschiedenis tot de twintigste eeuw. In dit eerste deel staat de vroege geschiedenis centraal, de ontwikkeling van quilts tot en met de zestiende eeuw. We beginnen in de tijd van Julius Caesar en zien zo hoe het ambacht en de taal rondom quilten veranderden. Wat is er bekend uit oude inventarissen? Hoe zagen oude quilts eruit? En wanneer wisselde men voor het eerst patronen met elkaar uit? U leest het in dit artikel.
Dit is het eerste deel in de vijfdelige serie over de geschiedenis van de Nederlandse quilt
Romeinse tijd
Al duizenden jaren zijn er over de hele wereld voorwerpen gemaakt van textiel met doorstikwerk. In Tibet, Japan en Egypte maakten mensen in de vroege geschiedenis al spreien, dekens, kussens, matrassen en warme kleding. Wie deze techniek van het doorstikwerk ook kenden, waren de Romeinen. Zij noemden de doorgestikte matrassen en kussen ‘culcita’ of ‘culcitra’. In het jaar 57 voor Christus namen de legers van Julius Caesar deze voorwerpen mee toen ze het huidige België binnenvielen.
De Rijn werd de noordelijke grens van het Romeinse Rijk waar men Latijn sprak. Romeinse schrijvers deden sindsdien verslag van de gebeurtenissen tot het einde van de Romeinse macht in 406 na Christus. De Romeinse aanwezigheid beïnvloedde de ontwikkeling van onze Nederlandse cultuur. Nog steeds zijn de Romeinse sporen te herkennen in ons dagelijks leven, denk aan de kalender, het alfabet, de rechtspraak en hoe we ons kleden.
Doorgestikte matrassen langs de Rijn
Het Engelse woord ‘quilt’ is afgeleid van het Latijnse ‘culcita’ of ‘culcitra’. De Romeinen gebruikten deze termen voor een met stro of veren gevulde en doorgestikt matras, zak of kussen. Ook verwezen ze met deze termen naar de techniek om het kussen of matras te maken, namelijk het doorstikken. Matrassen werden ‘culticae’ genoemd. Doordat deze matrassen met kracht werden opgestopt met veren, hooi of stro, werden de matrassen veerkrachtig en warmer. Ook in de Nederlanden zijn die matrassen op diverse plaatsen langs de Rijn gebruikt.
In een plaats als Nijmegen zijn ongetwijfeld winkels geweest waar deze culcita’s te koop waren. Ook moeten er wevers zijn geweest en landbouwers om de benodigde materialen te leveren. Opvallend is dat er soms in de literatuur expliciet wordt verteld dat iemand, bijvoorbeeld keizer Nero, op een dik matras sliep. Dat was een teken van welvaart.
Taalontwikkeling
Tot de dertiende eeuw komt in het Latijn het woord ‘culcita’ vooral voor in de betekenis van ‘matras’. Later werd deze term een meer algemene benaming voor verschillende soorten beddengoed, waaronder dekens. De ontwikkeling van het woord ‘culcita’ naar het tegenwoordige woord ‘quilt’ loopt via verschillende wegen. Ieder taalgebied kent zijn eigen verloop. In het Frans zijn de woorden ‘coulte en coultre’ bijvoorbeeld tot zeker in de vijftiende eeuw gebruikt voor matras.
In oude handschriften in de Middelnederlandse literatuur zijn verschillende varianten van ‘culcitra’ aangetroffen. Zo is bijvoorbeeld in een beschrijving van de eerste kuistocht (1096-1099 na Christus) is een beschrijving te vinden van met zijde gevulde culcitra’s. Deze werden door de verdedigers van de torens naar beneden uitgehangen. Door hun zachtheid remden de culcitra’s de inslag van pijlen af. Daarnaast zijn er andere verhalen waarin belegeraars culcitra’s met hooi vulden en ze in brand staken. Het idee van de belegeraars was dat de rook de verdedigers zo erg zou verstikken, dat zij van de muren zouden vallen.
In het Middelnederlandsch Woordenboek staan de woorden culct(e), cu(e)lc(t), culket, culcte en cul(c)tre. In de dertiende eeuw worden deze woorden gebruikt voor matras en deken. Later, in de periode van de dertiende tot eind veertiende eeuw, vond er een betekenisovergang plaats van matras of gevulde zak (dat waar men op ligt) naar deken (dat waar men onder ligt).
Regels doorstikken
Rond 1290 zijn de coulte-werkers (de quiltmakers) in Parijs onderworpen aan de gildereglementen wat betreft de maten, het materiaal en het borduurwerk op de kledingstukken en dekens. De grootte van een deken moest drie zijden van het bed bedekken en ‘normaal’ van afmeting zijn. De coulte-werkers mochten slechts eenvoudige steken gebruiken als eventuele versiering en alleen als deze steken het doorstikken dienden.
Het was de norm om tien steken per duim te maken, maar niet vlak naast elkaar ingestoken. Dit om zijden garen te sparen. Rijgsteken waren wel toegestaan, stiksteken niet. Het was niet toegestaan om ornamenten toe te voegen in andere textieltechnieken. Tenslotte moest de tussenvulling van katoenpluksel zijn en voor de duurde exemplaren moest men zijde gebruiken.
Culctstickers
In Brugge en Gent beoefenden zogenaamde culctstickers het ambacht van het doorstikken. Het was een mannenberoep, net als borduren. In geschriften uit 1302 van het gilde is te lezen dat deze culctstickers wambuizen maakten, borstrokken, slingermouwen en andere voorwerpen. Culctstickers voerden kleding en maakten beddedeksels. De Heilige Nicolaas was de patroonheilige van deze beroepsgroep.
Voorbeelden van producten die gemaakt zijn door culctstickers zijn te vinden in Europese musea en collecties, zoals het beroemde zijden damasten wambuis van Charles van Blois (1360-1370) in het Musée des Tissues in Lyon en het roodzijden damasten wambuis in de collectie van Le Musée des Beaux Arts in Chartres.
Informatie uit inventarissen
De Zuidelijke Nederlanden waren in de 14e tot 16e eeuw in economisch opzicht de belangrijkste provincies van de Lage Landen. Het is daarom logisch dat er in de inventarissen van de Zuidelijke Nederlanden de meesten culcten te vinden zijn. Uit deze periode van de geschiedenis geven de boedelinventarissen de meeste informatie over de Nederlandse quilts. Het is daarom interessant deze te vermelden. De inventarissen geven een idee van hoe vaak de culcte voorkwam, waar ze gebruikt werden, in welke stand en hoe het gebruik van het woord culcte veranderde.
Een testament uit Doornik (1339) vermeldt dat het gebruikelijk was in die tijd om de voorwerpen die een overledene aan de kerk had geschonken, mee te dragen in de rouwstoet. Kieutepointe, een benaming voor doorspitwerk, was onderdeel van de schenking aan de kerk.
Uit de inventaris van de bisschop van Utrecht Philips van Bourgondië (1465-1524) blijkt dat deze man een prachtig opgemaakt bed had. Zo bezat hij bijvoorbeeld dekbedden gevuld met veren, veldbedden met matrassen, quilts en verschillende dekens. Ook in Nijmegen zijn cultes geschonken aan de kerk. In de Stevenskerk hing in de zestiende eeuw een quilt als hongerdoek. Zo’n doek hing men tijdens het vasten voor het altaar zodat men tijdens het bidden niet afgeleid werd door de pracht van het altaar.
Hoe zagen de quilts eruit?
Het is lastig te zeggen hoe een Brugse culte, gemaakt door het cultestickersgilde, eruit heeft gezien. Wel zijn er afbeeldingen uit die tijd waaruit het een en ander kan worden opgemaakt. In Brugge werd omstreeks 1470 een miniatuur geschilderd in opdracht van de koning van Engeland. Op dat werk ligt een jongen te slapen onder een pelsdeken op een bank. Achter het bed hangt een geborduurd kleed tegen de muur.
Afbeeldingen uit deze tijd zijn over het algemeen waarheidsgetrouw. Het is daarom erg waarschijnlijk dat er een culte op dit miniatuur staat. De culte was een goedkoper alternatief voor een kostbaar geweven wandtapijt en diende naast versiering ook als wandisolatie.
Een ander voorbeeld waarop we daarnaast waarschijnlijk een culte zien, is een beschilderd paneel in de collectie van de Gemälde Galerie van de Staatliche Museen in Berlijn. Het is rond 1400 geschilderd in Nederrijn, de Duitse regio die tegenwoordig aan Nederland grenst ter hoogte van Gelderland en Limburg. Het paneel is niet groot, slechts 25 bij 19 centimeter. Het stelt een scène voor van de Heilige Familie met engelen.
Maria ligt op een bed, gemaakt van takkenbossen waarop een dik matras is gelegd. Om het matras is een versierde, effen rode deken gevouwen. De deken is met geel garen geborduurd en heeft een symmetrisch middenveld met florale motieven en raden rondom. Het gouddraad heeft de onbekende schilder heel precies uitgebeeld. Een ander stuk textiel is te zien bij het badkuipje. Het gordijntje is gemaakt van een blauwe stof met ingeweven witte randen. Andere textiel is echter effen.
Ontstaan van patronen
In de zestiende eeuw konden door de ontwikkeling van de boekdrukkunst patronen worden verspreid in patroonboeken. In de zestiende eeuw zijn er zodoende diverse onbekende handwerktechnieken vanuit Italië en Duitsland overgewaaid naar heel West-Europa. Ook in Antwerpen ging men later patronen voor kant- en borduurwerk drukken. Rond 1527 werd in Antwerpen in het Frans een boekje uitgegeven waarin cultestickers worden genoemd. Tot nu toe is dit de enige bekende uitgave uit de zestiende eeuw waarin patronen voor quilts worden genoemd.
In het boekje staan geen beschrijvingen, enkel afbeeldingen van patronen die gebruikt zouden kunnen worden. Het zijn geometrische vlakvullingen met verschillende randen. Ook gotische letters en patronen van bloempotten zijn afgebeeld. Momenteel bevindt de uitgave van dit boekje zich in de Bibliothèque National in Parijs. De patronen die in de zestiende eeuw gepubliceerd werden, werden in de eeuwen daarna steeds opnieuw gebruikt.
Van culte naar gestickte deekens
In 1585, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, veroverden de Spanjaarden de stad Antwerpen. Tweederde van de bevolking vluchtte naar het protestante noorden. Veel gekwalificeerde ambachtslieden, wevers en kunstenaars verlieten hun woonplaats bij deze massale emigratie. In Amsterdam investeerden deze ambachtslieden vervolgens in de handel, wat een opbloei van de economie tot gevolg had. De handel in textiel begon te floreren en zo werd Nederland een belangrijke handelsnatie voor de import van textiel.
Opvallend is dat het woord culte niet met de duizenden emigranten meekwam naar de Noordelijke Nederlanden. Beschrijvingen van de inventarissen van de inboedels van bijvoorbeeld de Oranjes noemen vanaf 1567 geen cultes meer. Vanaf deze tijd wordt er gesproken en geschreven van ‘gestickte deekens’ en ‘watte deekens’. In de Zuidelijke Nederlanden blijft het woord culte wel in omloop.
De oudste Nederlandse quilt
Volgens overleveringen zou het zijden couvre-lit dat Karel V aan zijn lijfarts Vesalius schonk het oudste Nederlandse culte zijn. Maar inmiddels zijn de meningen daarover verdeeld. Er is namelijk een opmerkelijke overeenkomst tussen de Portugese quilts uit de zestiende eeuw en de Vesalius-quilt. Met die overeenkomst in je achterhoofd, mag je de quilt niet dateren op 1544. Gezien de grote technische en uiterlijke overeenkomsten is het waarschijnlijk een Indo-Portugese quilt van rond 1600. Het is zodoende onmogelijk dat deze deken door Karel V aan Vesalius geschonken is. Wat wel zeker is, is dat dit het oudst bewaarde quilt is uit de Lage Landen.
De quilt heeft een decoratieve symmetrische indeling met een middenveld en een brede rand. In een groot cirkelvormig motief staat een tweekoppige vogel in het midden van de deken. De rand verbeeldt Europees geklede ruiters die jagen op herten en tijgers. Bloemenranden scheiden het middenveld en de randen. Over de borduurtechniek valt te zeggen dat er een stiksteek is gebruikt voor de tekening en de contouren. De figuren zijn opgevuld met rijen platsteek. Deze quilt is opgevuld met katoenpluksel, je kunt dat van dichtbij zien door de versleten rode zijde aan de voorkant. De achterkant is niet te zien, omdat de deken van 2.8 bij 1.9 meter in de negentiende eeuw is ingelijst. Voor het borduurwerk is een quilttechniek gebruikt. Er is namelijk door de drie lagen gestikt; de bovenzijde, de vulling en de voering.
In deel twee van deze serie over de geschiedenis van de Nederlandse quilt kijken we naar de ontwikkeling van quilts in de zeventiende eeuw.
Terug naar overzicht